25 september 2011

Dagboek 1942-1945, Nederland - Hongarije (4)

Hoofdstuk 4 - Razzia's

Ik keerde terug in onze woning. De laatste tijd woonden alleen nog mijn vader en ik daar, maar nu was ook hij ondergedoken in een ander gedeelte van de stad, omdat het in de omgeving bekend was geworden dat zijn familie Joods was. Ik liep de woning binnen en hoorde vreemde stemmen in de voorkamer. Ik zag de buurman, een altijd goed gehumeurde man, samen met zijn aangenomen zoon van ongeveer dertig, beide Joden, luisterend naar de Hongaarse uitzending van de Engelse radio. „Oh, er stond een raam aan de galerij op een kier en we zijn snel naar binnen geklommen, want er was weer een razzia.“, verduidelijkten ze. Dankzij de aanduiding boven onze voordeur waren ze hier veilig. Mijn buurman voorzag in die tijd in zijn levensonderhoud door eten te koken voor de andere bewoners, dat ze dan kwamen halen in opgestapelde pannetjes. Mij lokte hij altijd als ik langs kwam door heerlijke taarten te maken en uit te stallen op zijn brede vensterbank.
Bij een volgende razzia in het gebouw is hij helaas niet ontkomen. Het blokhoofd, ene meneer Kovács, een katholiek die aan de andere kant van de galerij woonde, was er te vlug bij. Hij liep voor de Pijlkruisers uit om de woningen aan te wijzen waar Joden woonden. Zij werden op de binnenplaats bijeengedreven, terwijl andere Pijlkruisers zich buiten de poort in twee rijen tegenover elkaar opstelden. Een angstig vermoeden kwam in mij op. Ik hing uit het raam van de voorkamer om beter te kunnen zien. Mijn vermoeden bleek juist. De Joden werden naar buiten gejaagd en moesten spitsroeden lopen tussen de 'helden' die erop los sloegen met koppelriemen, revolvers en wapenstokken, ook op de vrouwen. Van boven zag ik het hoofd van mijn buurman dat niet meer kaal was, maar een rode massa van bloed. Zijn aangenomen zoon had geluk dat hij niet thuis was tijdens de razzia, en is toen bijtijds ondergedoken in het topje van een kerk bij een bevriende pastoor.
In september stond ik voor de poort te praten met een bekende, toen er plotseling twee jonge soldaten op mij afkwamen met het geweerbajonet op mij gericht. „Waarom ben jij niet in het leger?!“ Kennelijk waren zij jaloers, want iedereen van zestien tot zestig jaar was verplicht om het leger bij te treden, en toevallig was ik zestien jaar. „Ik ben Hollander, geen Hongaar.“, antwoordde ik, hoewel ik eigenlijk de Hongaarse nationaliteit van mijn vader bezat. Gelukkig accepteerden ze deze uitleg zonder verdere vragen. Liever dan in het Hongaarse leger te vechten, had ik met de Russen tegen de nazi's gevochten; vele Hongaarse Joden die ontsnapt waren sloten zich aan bij de Russen en werden daar met open armen ontvangen.
Voordat het Getto bij ons in de buurt dichtgetimmerd en afgesloten werd, ben ik er uitgebreid doorheen gelopen. Ik werd aangeroepen door een vrouw die bij ons in de school als schoonmaakster had gewerkt. Ze was zeer benieuwd naar de ontwikkelingen buiten het Getto en vroeg of ik nog bekenden van haar had gezien. Ik bracht haar zo goed mogelijk op de hoogte.

Wordt vervolgd.

7 opmerkingen:

  1. Het is dat er zo'n trieste aanleiding ten grondslag heeft gelegen aan deze woorden, maar het leest als een spannend jongensboek...

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Het is niet verboden om het spannend te vinden.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. OMG Bob wat een indrukwekkende serie vertellingen van je vader! Niet te geloven! En wat kan hij schrijven! Dit wordt een TofB'je.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Ik zal de complimenten doorgeven. Als het klaar is wil ik het dagboek printen in boekvorm in een paar exemplaren voor familie en bekenden.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Hij moet in elk geval doorgaan met schrijven.
    Marjan

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Als kind had hij op school ooit een opstel geschreven met de titel "Schot door het WC-raampje". De leraar heeft toen kontakt opgenomen met de ouders, omdat hij zich zorgen maakte over zo een onzedelijkheid.

    BeantwoordenVerwijderen